De Catalaanse kunstschilder, beeldhouwer, graficus en keramist Joan Miró werd in 1893 geboren in Barcelona en overleed in Palma de Mallorca in 1983.
Fundació Joan Miró
Mosaic op Las Ramblas
Portret van een Spaanse Danseres
Dit portret stamt uit de "detaillistische" periode van de kunstenaar (1918-1922).
Hij streefde ernaar om bij het schilderen een objectieve waarheid te bereiken, die vrij was van emotie. De Spaanse danseres is niet afgebeeld op realistische wijze, maar zoals hij zich haar wilde herinneren.
De uitstekende gedeelten en rimpels van het gezicht zijn gladgestreken, bijna geometrisch, en doen denken aan de kubistische stijl. Het haar is gestileerd en lijkt bijna op arabesken. De danseres is getooid met levendige kleuren ,contrasterend met de neutrale kleur van de achtergrond.
Naakte Vrouw, 1931
Figuratief werk, de werkelijkheid heeft plaats geruimd voor de droom.
Alles wat van de vrouw overblijft is een lichaam, een hoofd en armen, afgelijnd door een ononderbroken zwarte omtrek, en daarnaast een borst, een gigantisch oog, wimpers en een haarvlecht; maar niets dat vergelijkbaar is met wat het oog gewoonlijk waarneemt.
Diepte en detail verdwijnen en de motieven worden vereenvoudigd om het werk visueel sterker te maken.
De achtergrond is behandeld op de manier van de surrealisten:
op het met lijm bedekte doek is zwarte en rode vernis gewreven.
Deze techniek, een combinatie van werk, toeval en automatische gebaren, zou kenmerkend worden voor de kunstenaar.
Mont-roig, De Brug, 1917
Dit werk weerspiegelt Miró 's liefde voor de natuur.
Hij werkte nooit naar de natuur, maar gebruikte deze als uitgangspunt voor een persoonlijke interpretatie.
Dit schilderij is dan wel figuratief, maar het gebruik van kleuren en vormen heeft niets realistisch. Zeer sterk beïnvloed door Cézanne en de fauvisten, ontdoet hij hier de objecten en schaduwen van hun ware kleuren. De tinten zijn pastel en weerspiegelen de hitte van de zon en de droogte van de Catalaanse zomers.
De penseelstreek is zichtbaar en de zwarte lijnen geven ritme aan het doek. Er zijn bepaalde abstracte motieven te zien, zoals de boom rechts, die is samengesteld uit afgeronde en gestileerde lijnen.
De geploegde aarde,1923-1924
Het Karnaval van de Harlekijn,1924-1925
De geploegde aarde en Het Karnaval van de Harlekijn van Joan Miró, vertonen raakvlakken met De Tuin der lusten en De Hooiwagen van Hieronymus Bosch, zie hieronder.
De Tuin der lusten, 1490-1500
De Hooiwagen, ca.1516
Elle et lui, 1925
Nederlands interieur II, 1928
Bij Elle et Lui en het Nederlands interieur II stoten we op gedachtenprikkelende gelijkenissen. In beide taferelen zien we een jongen links en een vrouw rechts. Het gezicht van de jongen is geschilderd in respectievelijk geel en oker naast de prominent aanwezige blauwe kleur van de jurk van de vrouw en de karikatuurachtige uitdrukking van de jongen.
In mei 1928 reisde Miró vanuit Parijs naar Nederland. Hij bezocht daar het Rijksmuseum in Amsterdam. Hij raakte daar onder de indruk van de werken van de Hollandse meesters die hem tot brachten tot de reeks van de Hollandse interieurs. Hij nam 2 prentbriefkaarten mee naar huis: één van 'de Luitspeler' van Hendrick Martensz. Sorgh en één met 'De dansles' van Jan Havicksz. Steen. In beide schilderijen is een muzikant de centrale figuur geflankeerd door één of meerdere toehoorders en een poes en een hond. In zijn atelier in Montroig gebruikte hij deze twee reproducties als uitgangspunt van drie schilderijen die de titel 'Hollandse interieurs' zouden krijgen. Hij gebruikte de figuren in een eigen , surreële verbeeldingswereld. Hij bracht de compositie terug tot een aantal geometrische vlakken.
Uitgekiende digitale projecties tonen hoe de kunstenaar zich telkens weer liet inspireren door de kunstgeschiedenis. La Fornarina (1518-1519) van Rafaël destilleert Miró tot twee ongelijke borsten, een rode mond en een groot geel oog. De digitale projecties scheppen wel een duidelijk beeld van hoe de kunstenaar de traditionele schildermethoden in vraag stelde. Hij streefde ernaar om zijn onderwerpen te vereenvoudigen tot universele tekens.
Dessin de la Grande Chaumière, 1937
Miró tekende deze tijdens de lessen modeltekenen aan de Académie de la Grande Chaumière in Parijs, die hij in 1920 kortstondig had gefrequenteerd. Deze naakte 'figuren' in een niet te klasseren stijl fladderen tussen werkelijkheid en fantasie. Hun mismaakte lichamen lijken een weerspiegeling van de onzinnige werkelijkheid van het turbulente politieke landschap van die tijd; ze brengen tegenstrijdige gevoelens over van geweld, wanhoop en hulpeloos verdriet.
Joan Miró maakte zijn serie Verbrande Doeken in de vroege jaren zeventig tijdens het late Franco-regime, toen opsluiting, marteling en executies aan de orde van de dag waren. Miró, die op het hoogtepunt van zijn artistieke roem was, stelde met deze serie zichzelf en de kunstwereld in vraag. De kunstenaar zei zelfs dat hij de ‘schilderkunst’ wilde ‘vermoorden’. Hij verbrandde, verscheurde en besmeurde zijn doeken
Links het eerste landschapsschilderij uit 1908 dat zijn interesse voor het omliggende platteland en details van de natuur laat zien, rechts een schilderij op de achterkant van het schilderij links;
Vaas met bloemen. In dit werk uit 1962 probeert hij geen nieuwe vorm van vaas uit te vinden. Hij stelt zich tevreden met het versieren en schilderen van een van de terracotta-werken van de hand van Artigas. Hij benut daarbij alle mogelijkheden inzake materialen en kleuren die de savoir-faire van de keramist hem ter beschikking stelde. Het werk bevat elementen van zowel primitieve als Japanse kunst
Joan Miró schilderde deze intrigerende compositie in 1917, toen hij 24 was en ervan droomde zijn geboorteland Barcelona te verlaten om verdere kunststudies te volgen in Parijs, het centrum van alle Europese artistieke activiteiten. De oorlog die destijds in Europa woedde, verhinderde zijn reisplannen en Mirò was verplicht om te blijven. Het voorgaande jaar, na het voltooien van zijn artistieke opleiding aan de Accademia Galí en de Saint Lluc Art Circle, had Mirò een studio gehuurd en begon hij met bekende kunstenaars om te gaan. Dit zijn de vruchtbare jaren waarin Mirò het fauvisme ontdekte en die leidden tot zijn eerste tentoonstelling, in 1918. "Nord-Sud" was een product van deze jaren.
Op de foto staan de woorden "Nord Sud" centraal. De woorden zijn scherp en gewaagd, schijnbaar in de schijnwerpers vanwege de manier waarop ze alle aandacht trekken.
Waar we naar kijken, of liever lezen, is de naam van een nieuw opgerichte publicatie gemaakt door Guillaume Apollinaire en een groep Parijse intellectuelen en dichters.
Als je goed kijkt, lijkt het inderdaad een opgevouwen krant of tijdschrift te zijn. De belofte van intellectuele, artistieke en fysieke vrijheid in de publicatie was ongetwijfeld een sterke aantrekkingskracht op Mirò, vandaar de artistieke nadruk, de gedurfde lijnen, het contrasterende heldere wit en sterk zwart, waardoor de woorden "Nord Sud" eruit springen bij de toeschouwer.
Het idee van vrijheid wordt nog eens extra benadrukt door de vogel in een kooi. Mirò voelt zich opgesloten, verplicht om in Spanje te blijven, maar alle artistieke beloften van Parijs lonken, waar hij bij de eerste gelegenheid naartoe zal vliegen. De kooideur staat al open, alles staat klaar. Hij zal de alledaagse attributen van het 'artistiek verstikkende' Barcelona achterlaten, vertegenwoordigd door de huiselijke voorwerpen (de bloempot, de Catalaanse kruik) op tafel. Het forse boek voor de vogelkooi is van Goethe, wat ongetwijfeld Joans relatie met literatuur en zijn bewondering voor schrijvers onderstreept, hoewel de nabijheid van de schaar voor het boek erop kan wijzen dat Goethe deel uitmaakt van zijn oude wereld die hij is van plan om af te haken. De schaar staat open, wachtend, klaar om de banden door te snijden die hem aan Barcelona en Spanje binden.
Miró 's belangstelling voor primitieve materialen bleef zich steeds ontwikkelen tot op het punt waarop hij dierenhuiden gebruikte, zoals hier te zien in Les oiseaux de proie foncent sur nos ombres (1970).
In werknota's van dertig jaar voordien getuigde hij van zijn jarenlange nieuwsgierigheid naar dit "primitieve" materiaal
Soms lijkt het alsof Miró het primitivisme verenigt met meer traditionele thema's , zoals Drie Vrouwen (1960), dat echo's vertoont van De Drie Gratiën , een populair mythologisch thema uit de Renaissance en Barok.
De prehistorische grotschilderingen in Spanje (ondermeer Altamira) en Zuid-Frankrijk fascineerden Miró. Hij voelde zich aangesproken door de essentiële eenvoud van hun figuratieve voorstellingen en ook door hun bijbehorende magische functies. Hun invloed is te vinden in Le vol d'un Oiseau sur la plaine II (1939).
Eind jaren twintig stelde Miró verf als medium in vraag en ging op zoek naar nieuwe uitdrukkingsmiddelen. Later, terwijl hij aan zijn schilderijen op masoniet werkte, werd hij zich bewust van bepaalde poëtische kwaliteiten die inherent zijn aan het materiaal en voelde hij hun esthetisch potentieel.
Miró streefde naar de vervlechting van materialen, die vaak met geweld lijkt te worden opgelegd. Het contrast van de materialen (caseïne, zwarte schoensmeer, teer en zand, naast olieverf) en de ruwe ondersteuning van de "masonite" drukken de gewelddadigheid van de uitvoering uit. Hier gaat hij de meest intieme dialoog aan met de pre-historische kunst
Figuren in een landschap, 1976. Bij het maken van dit doek liet Miró zich inspireren door de traditionele kalligrafie en gebruikte hij Oostindische inkt om zwarte lijnen en cirkels te vormen terwijl hij het penseel aangedrukt hield. Aan deze techniek voegde hij een eigen beeldtaal toe waarin hij de essentie tracht te doordringen door objecten en wezens weer te geven als tekens. Als je naar dit schilderij kijkt, zie je zo voor je, als een dans, de verschillende bewegingen die kwamen kijken bij het maken ervan. Het werk van Miró laat ons reizen in een wereld van dagdromen.